§8.4 Het confessionalisme

Het confessionalisme is een politieke stroming die ontstaan is aan het begin van de 19e eeuw, in Europa. Ze stelde het geloof centraal en confessionele partijen zien politiek dan ook vanuit een gelovige invalshoek. Hoe ze dit doen verschilt per partij, zie de pagina over confessionele politieke partijen in Nederland.

In Nederland is het confessionalisme begonnen vanuit het protestantisme, omdat dit de overheersende groep was in de 19e eeuw. Het katholicisme was veel kleiner.  De antirevolutionaire stroming werd opgericht, waarvan de naam verwijst naar het verzet tegen de Franse revolutie en de ideeën die liberalen daaruit haalden. Het idee dat God de soevereiniteit heeft vervaagde in de Franse revolutie en dat was niet goed. Uit deze stroming kwam een paar jaar later de eerste Nederlandse politieke partij voort, de Anti-Revolutionaire Partij (de ARP). Abraham Kuyper (zie afbeelding bovenaan) richtte de partij op in 1879.

De ARP wilde iets veranderen aan de slechte werk- en leefomstandigheden van arbeiders, ook wel de sociale kwestie genoemd. De ARP streefde samen met de katholieke partij, de Algemeeene Bond, naar gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs. Met bijzonder onderwijs werd christelijk onderwijs bedoeld, dat destijds geen subsidie kreeg van de overheid. In 1917 kregen ze dit voor elkaar en werd de subsidie ook toegekend aan bijzonder onderwijs. Na de verkiezingen in 1918 kregen de protestanten en de katholieken een meerderheid in de Tweede Kamer en dit bleef zo tot 1967.

Zoals gezegd zijn het CDA, de CU en de SGP de huidige confessionele partijen in de Tweede Kamer. Op de afbeelding hiernaast zie je hoeveel zetels ze hebben in het huidige kabinet Rutte III. De hele zetelverdeling met wie waar zit in de Tweede Kamer vind je hier. De partijen zitten op volgorde van links/rechts oriëntatie. Als je voor de Kamer staat zit de meest rechtse partij, de PVV, aan de rechterkant en de meest linkse partij, de SP, aan de linkerkant. 


terug naar hoofdstuk 8naar fundamentalisme (§8.4)