Malinowski’s ‘Shadow field notes’

Gehate, geliefde vreemdelingen

Hij was een gecompliceerde persoonlijkheid, die zich onsterfelijk maakte door zijn antropologische veldwerk en de etnografie die hij erover schreef. Bronislaw Malinowski was een vat vol tegenstrijdigheden.

‘Het leven van de inboorlingen is voor mij volkomen ‘oninteressant en onbelangrijk; het staat even ver van mij af als het leven van een hond’, schreef de antropoloog Bronislaw Malinowski (1884-1942) in zijn persoonlijke dagboeknotities. Het is geen opmerking die je verwacht van iemand die alom wordt bewonderd om zijn fijngevoelige beschrijving van vreemde culturen. 

De tegenstrijdigheden in het leven van de beroemde antropoloog zijn haat-liefdeverhouding jegens de mensen naar wie hij onderzoek deed zijn echter minder vreemd dan misschien op het eerste gezicht lijkt. Ambivalenties ten opzichte van wie anders denkt en zich anders gedraagt zijn ook nu nog aan de orde van de dag.

Malinowski is een van de grondleggers van de moderne culturele antropologie en spreekt kennelijk nog altijd tot de verbeelding, getuige maar liefst drie boeken die onlangs over hem zijn verschenen: een lijvige biografie van de Australische antropoloog Michael Young en opmerkelijk twee romans, een Zweedse van Agneta Pleijel en een Nederlandse van Gerrit Jan Zwier.

De antropoloog werd in Krakau, Polen, geboren als enig kind van een hoogleraar in de Slavische filologie. Zijn vader stierf toen hij dertien was. In de vele teksten die van zoon Bronislaw bewaard zijn gebleven, wordt nagenoeg niet meer over zijn vader gesproken, maar des te meer over en met zijn moeder.

Malinowski was een kind met een zwakke gezondheid. Samen met zijn moeder reist hij naar diverse gezonde oorden en leert Europa kennen. Hij studeert wiskunde en fysica en schrijft een proefschrift. Omstreeks dezelfde tijd krijgt hij via een vriend een exemplaar in handen van de toenmalige antropologische bestseller The Golden Bough van James Frazer. Vanaf dat moment begint hij zich voor de studie van andere culturen te interesseren. In 1910 reist hij naar Londen en gaat er antropologie studeren. In 1914 slaagt hij erin fondsen te verwerven voor een onderzoek in Papua New Guinea.

Hij krijgt toestemming van de Australische autoriteiten om antropologisch veldwerk te verrichten, eerst op het eiland Mailu, aan de zuidkust, en later op Kiriwina, een van de Trobriand-eilanden ten noordoosten van Papua New Guinea. Dit onderzoek en de vijf etnografieën die hij erover schreef hebben hem onsterfelijk gemaakt. Niet eerder was een onderzoeker erin geslaagd zo gedetailleerd en van binnenuit over vreemde culturen te schrijven, zelfs over delicate onderwerpen als liefde en seks. Malinowski had bovendien de gave zijn beschrijvingen van ‘primitieve’ mensen te verbinden met actuele discussies in de moderne wereld. Daardoor krijgen zijn boeken iets van een spiegel waarin de westerse wereld met verwondering naar zichzelf kan kijken, een idee dat antropologen nog steeds inspireert.

Toen Malinowski op het toneel verscheen, was de leunstoel antropologie de heersende wetenschappelijke traditie. Geleerden putten vrijelijk uit boeken, rapporten en brieven van reizigers, koloniale ambtenaren en missionarissen, en fabriceerden daaruit hun antropologische theorie. Zijn onderzoek, gebaseerd op directe waarneming, was iets nieuws. Hij was niet de eerste die dergelijk veldwerk verrichtte, maar wel de eerste die deze methode nauwkeurig beschreef en tot onderwerp van discussie maakte. Participerende observatie werd vanaf dat moment het keurmerk van de ware antropoloog.

In 1967 liep zijn reputatie een ernstige deuk op. In dat jaar verschenen zijn in het Pools geschreven persoonlijke dagboeken over zijn veldwerkperiode. Ze waren in het Engels vertaald en lichtelijk gekuist. Die persoonlijke aantekeningen toonden een heel andere Malinowski: in ieder geval niet de ideale antropoloog die een vertrouwensrelatie had opgebouwd met dorpelingen en vriendschappelijk met hen optrok. Hij maakt een getormenteerde en gefrustreerde indruk, en uit zich in grievende, soms racistische termen over de eilandbewoners wier gastvrijheid hij geniet. Toch ziet hij het als zijn taak dit leven, hoe oninteressant ook, op papier (en foto’s) vast te leggen.

Vaak verveelt hij zich en verslindt hij de ene roman na de andere om te ontsnappen aan de monotonie van het eiland; zijn gedachten zijn voortdurend bij geliefden ver weg, naar wie hij lange brieven schrijft. Hij brengt veel tijd door in het gezelschap van blanke parelhandelaars en ambtenaren, terwijl hij in zijn boeken de indruk wekt dat hij uitsluitend optrekt met de dorpelingen. De dorpelingen in zijn directe omgeving, van wie hij voor zijn onderzoek afhankelijk is, krijgen in zijn aantekeningen nauwelijks een gezicht. Ze blijken er niet echt toe te doen. Hij gebruikt ze slechts voor zijn boeken en beloont ze met tabak (dat 20 procent van zijn onderzoeksbudget uitmaakt).

Malinowski’s persoonlijke ontboezemingen, die op initiatief van zijn tweede vrouw en weduwe werden uitgegeven, veroorzaakten een schok in de antropologische wereld. Hij viel prompt van zijn voetstuk. Degenen die Malinowski goed hadden gekend, beweerden dat het dagboek een onjuist beeld van zijn persoonlijkheid gaf. Het had nooit gepubliceerd mogen worden, en nu dat toch was gebeurd, kon het maar het beste worden beschouwd als een uitlaatklep van de onderzoeker en een instrument van zelfdiscipline, irrelevant voor een interpretatie van de kwaliteit van zijn veldwerk.

Inmiddels zijn we bijna veertig jaar verder. De antropoloog die ooit de bewoners van Kiriwina tot antropologisch symbool en lesmateriaal maakte, is nu zelf een casus geworden, een bron van studie en vermaak in de verschenen romans en biografie. De paradoxen van zijn biografie lijken een voorbode van de pijnlijke verwarring die er heerst over onze eigen multiculturele samenleving.

Zoals Malinowski de dorpelingen in zijn boeken met respect en liefde beschreef, maar in zijn dagboek soms afschilderde als oninteressante en ergerlijke wezens, zo gaat het ook in de hedendaagse maatschappij. Zich verdiepen in de gevoelens van de culturele Ander blijkt in de praktijk van het dagelijks leven lastiger dan op papier. Geloof in de waardigheid van anders denken blijft vaak steken in retoriek. Gebrek aan culturele verbeelding dreigt ons fataal te worden. Als de kampioen van het cultureel relativisme er al moeite mee had, is het niet verwonderlijk dat politici van wethouders tot wereldleiders er een zootje van maken.

Bron: Van der Geest, S. (2004). Gehate, geliefde vreemdelingen. De Volkskrant https://www.volkskrant.nl/home/gehate-geliefde-vreemdelingen~bfd6d935/

terug naar Hoofdstuk 2