§11.3 De zes actoren met macht

Zoals je in §11.3 kunt lezen, zijn de zes actoren met macht de volgende: het parlement, het kabinet, de rechters, ambtenaren, massamedia en externe adviseurs. De eerste drie horen bij de Trias Politica, de machtenscheiding die Montesquieu opstelde. Hij bedacht deze scheiding in de 18e eeuw en deed dit om machtsmisbruik van een actor te voorkomen.

Het parlement is de eerste van de Trias Politica en dit is de wetgevende macht, die de wetten opstelt. Het parlement bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer, ook wel de Staten-Generaal of volksvertegenwoordiging genoemd. De Tweede Kamerleden zijn gekozen door het volk, bij de verkiezingen. De Eerste Kamerleden worden gekozen door leden van Provinciale Staten, die zelf weer gekozen worden bij de provinciale verkiezingen. De Tweede Kamer maakt wetten, de Eerste Kamer controleert ze. Een wet wordt aangenomen als hij een meerderheid haalt in zowel de Eerste als de Tweede kamer.

De tweede macht is de regering of het kabinet, die bestaat uit de ministers en de Koning of Koningin. Dit is de uitvoerende macht van de Trias Politica, ook wel het dagelijks bestuur genoemd. Ze zorgen dat gemaakte wetten ook daadwerkelijk worden uitgevoerd, door mensen te informeren en toe te zien op de naleving ervan. De partijen die in de regering zitten, vormen samen meerderheid in het parlement en worden de coalitie genoemd.

De derde en laatste macht van de Trias Politica is de Rechtspraak. Zij controleren de uitvoering van besluiten aan de wet. Deze macht bestaat uit alle rechters bij elkaar. In Nederland zijn rechters onafhankelijk, wat betekent dat ze niet beïnvloedbaar zijn door een andere partij zoals de overheid. In een rechtszaak wordt uitspraak gedaan door de rechtbank. Als je het daar niet mee eens bent, kun je in hoger beroep gaan en dan kijkt een hogere rechter nog eens naar de zaak.

Naast de Trias Politica uit de 18e eeuw zijn er later nog drie andere machten toegevoegd. De eerste daarvan zijn de ambtenaren. Zij ondersteunen de uitvoerende macht, de regering dus. Mensen die werken bij de gemeente, de provincie of de rijksoverheid worden ambtenaar genoemd. Een van de vele taken die ambtenaren kunnen hebben is het schrijven van beleidsvoorstellen. Op deze manier hebben ambtenaren veel macht, want de manier waarop zij het opschrijven kan sturend zijn. Ook kunnen ze informatie achterhouden of gekleurd opschrijven. Ambtenaren zijn vaak deskundig op één onderwerp en hebben dus specifiekere kennis dan politici, die van alle onderwerpen iets weten.

De vijfde macht zijn de massamedia zoals tv, kranten, internet en sociale media. Voor de samenleving en het individu heeft massamedia de functie van informeren, amuseren, socialiseren en binden. Voor de democratie zijn andere functies van belang. Massamedia zijn bijvoorbeeld een spreekbuis: actoren kunnen hun mening via de massamedia laten horen. Door het publiceren van onderzoeken kunnen politici gedwongen worden om over een onderwerp te debatteren. Door de sociale media gaat nieuws nu veel sneller dan vroeger, toen kranten de hoofdrol hadden.

De zesde en laatste macht zijn externe adviseurs en lobbygroepen. Zij ondersteunen net als ambtenaren de uitvoerende macht. Om ergens kennis van te krijgen, kan de regering ook een adviesbureau inhuren. Dit wordt bijvoorbeeld veel gedaan in het onderwijs. Zulke adviesbureaus hebben dan best veel macht, want de uitkomst van hun onderzoek heeft invloed op de keuzes die de regering maakt. Lobbygroepen zijn groepen die in de wandelgangen (andere naam: de lobby) invloed uitoefenen op politici. Dit gebeurt vooral achter de schermen, op een informele manier. Omdat ze hierdoor wel invloed kunnen hebben op wat er gebeurd, worden ze vaak samen met externe adviseurs tot de zesde macht gerekend.

Een voorbeeld van lobbyen is te zien bij de Amerikaanse verkiezingscampagnes. In de Verenigde Staten helpen bedrijven met het financieren van campagnes van kandidaten. De bedrijven beïnvloeden daarmee uiteindelijk de macht. Meer geld betekent een betere campagne, meer kans om te winnen en om uiteindelijk president te worden.

terug naar hoofdstuk 11naar besluitvormingsmodellen (§11.3)