§9.3 Conflict-paradigma
Marx bekritiseerde de ongelijkheid in bezit. Deze ongelijkheid was in de tijd van Marx vooral zichtbaar in de fabrieken. Marx ziet dat fabriekseigenaren veel kapitaal en bezit hebben en concludeert dat zij alleen maar bezig zijn met het vermeerderen van hun bezit. Zoals je in §9.3 kon lezen, was Marx’ hypothese dat uiteindelijk arbeiders in opstand zullen komen en hun juk van zich zullen afwerpen.
Dat was ook zo en deze opstand vond plaats aan het einde van de Industriële Revolutie. Door de uitvinding van de machine, ontstond de massaproductie en viel het hand- en plattelandswerk weg. In de fabrieken in de steden was het werk te vinden. De arbeidersklasse ontstond. De werk- en leefomstandigheden in de fabrieken en in de steden waren slecht en er was weinig hoop op verbeterende welvaart. De fabrieken gingen steeds meer produceren, met als doel het maken van zoveel mogelijk winst. Deze kapitalistische insteek werd door sommigen toegejuicht, terwijl anderen vonden dat de overheid moest ingrijpen omdat mensen uitgebuit werden. Omdat de lonen laag waren moesten ook kinderen meewerken in de fabrieken. Opstanden werden allereerst hard neergeslagen maar uiteindelijk gebeurde het toch dat de arbeiders zich konden verenigen in vakbonden. De oprichting van vakbonden maakte arbeiders bewust van hun afhankelijkheid van de werkgevers en de kracht van gezamenlijk optreden. Samen konden ze een tegenkracht vormen tegen de werkgevers. Zo konden ze betere arbeidsomstandigheden en betere lonen afdwingen. Bekende voorbeelden van geslaagde resultaten zijn het Kinderwetje van Van Houten en de leerplicht.
Voortbordurend op Marx, veronderstelde socioloog Bourdieu dat hoe meer kapitaal mensen hebben, hoe hoger hun sociale positie is (‘Theory of Capital’). Hij beschrijft twee soorten kapitaal: sociaal en cultureel kapitaal. Cultureel kapitaal is wat je hebt en weet, sociaal kapitaal gaat over de hoeveelheid en kwaliteit van relaties die je hebt met anderen. Deze relaties kun je enerzijds zelf aangaan en onderhouden, maar anderzijds zijn er ook relaties die je toegeschreven worden. Dit laatste gaat over relaties met bijvoorbeeld je familie of op school.
Mensen met veel sociaal kapitaal zijn ‘gewild’ bij anderen. Anderen willen hen graag leren kennen omdat ze dan deel worden van hun netwerk en dus meer sociaal kapitaal krijgen. Mensen met weinig sociaal kapitaal zijn veel minder gewild, omdat je er minder baat bij hebt om hen te kennen.
Volgens Bourdieu hangen sociaal en economisch kapitaal af van cultureel kapitaal. Als je veel cultureel kapitaal hebt, krijg je ook makkelijker sociaal en economisch kapitaal. Verschillen tussen klassen kunnen dan ook uitgelegd worden aan de hand van verschillen in cultureel kapitaal.
In ‘De sociale staat van Nederland’, een onderzoeksrapport van het SCP, komen de actuele verschillen in Nederland naar voren. Het Sociaal Cultureel Planbureau doet hier namelijk regelmatig onderzoek naar. Zo ook in 2020, de mensen lijken tevreden maar ouderen zijn eenzamer en de gevolgen van de corona crisis treffen waarschijnlijk alleen bepaalde groepen mensen (denk bijvoorbeeld aan mensen die in de horeca werken). Ook dat is een bepaalde ongelijkheid tussen klassen.
Bernstein (1924) beschreef dat er twee codes zijn in taal: de ‘restricted’ en de ‘elaborated’ code. De restricted code kan alleen begrepen worden door mensen die het onderwerp begrijpen, terwijl een elaborated code makkelijker te begrijpen is. Daarvoor heb je geen zelfde achtergrondkennis nodig, benodigde details worden gegeven. Een gesprek tussen twee ‘insiders’ die de restricted code gebruiken is niet te volgen voor een buitenstaander.
Volgens Bernstein gebruikt de arbeidersklasse vooral de restricted code. De middenklasse gebruikt ook de elaborated code, met langere, ingewikkelde zinsstructuren. De restricted code heeft kortere, informelere zinnen, waar vaak ‘weet je wel’ en ‘ja toch?’ in gebruikt worden. Omdat op de universiteit meer gebruik gemaakt wordt van de elaborated code, hebben kinderen uit de arbeidersklasse minder kans hier te slagen. Ze zijn deze lange, ingewikkelde zinnen niet gewend, terwijl kinderen uit de middenklasse dat wel zijn.
Meer weten over Troelstra? Kijk eens onderstaand filmpje. Of als je meer tijd hebt, deze aflevering.
De Friese sociaaldemocratische leider en dichter Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) hield op 12 november 1918 in de Tweede Kamer een rede getiteld ‘Verplicht te grijpen naar de staatsmacht’. Deze gebeurtenis is bekend geworden als ‘De vergissing van Troelstra’. Dit was niet de eerste keer dat hij deze oproep deed. Een dag eerder had hij Rotterdamse arbeiders al eens opgeroepen tot revolutie.
Deze oproep vond plaats tegen het historisch licht van de Russische revolutie en na een gespannen neutrale houding van Nederland in de Eerste Wereldoorlog.
De oproep bleek echter niet aan te slaan bij de eigen partij van Troelstra, SDAP. Troelstra trok een paar dagen later zijn proclamatie weer in. Meer lezen over de context en de gevolgen? Lees verder hier of hier.
Op deze website kan je vragen van de inburgeringscursus oefenen