§14.2 Goddelijke vergelijking

Jacobus I was vanaf koning van Schotland en vanaf 1603 ook van Engeland. Dit duurde tot 1625. Tijdens zijn openingstoespraak voor het Engelse parlement in 1609 gaat hij in op de koninklijke macht:

Terecht worden de koningen goden genoemd, want zij oefenen op aarde een gezag uit, dat gelijkt op de goddelijke macht. Kijk naar de eigenschappen van God en gij zult ze terugvinden in de persoon van de koning. God heeft de macht om te scheppen of te vernielen, te maken of af te breken naar zijn goeddunken, het leven of de dood te geven, iedereen te oordelen zonder enig rekenschap te geven. De koningen bezitten een gelijksoortige macht. Het fortuin van hun onderdanen hangt van hun goedkeuring af; zij kunnen verheffen of vernederen, beschikken over het recht op leven en dood van al hun onderdanen en oordelen, zonder ooit rekenschap te moeten geven, tenzij aan God.

In Nederland werd destijds heel anders naar macht van koningen gekeken. De koning werd niet met God vergeleken en dat komt duidelijk terug in het ‘Plakkaat van Verlatinghe’ waarmee de Staten-Generaal zich in 1581 onafhankelijk verklaren van de koning van Spanje.

Het is voor iedereen duidelijk dat een koning door God aan het hoofd van zijn onderdanen is geplaatst om hen te beschermen tegen alle onrecht, leed en geweld. God heeft immers de onderdanen niet geschapen ten behoeve van de vorst, om hem in alles wat hij beveelt als slaven te dienen. Integendeel de vorst is er voor zijn onderdanen. Zonder hen zou hij geen vorst zijn. Hij is er om rechtvaardig en billijk te regeren, te verdedigen en lief te hebben als een vader zijn kinderen. Hij zal hen met inzet van zijn leven verdedigen. Wanneer hij dat niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen hen onderdrukt, hen overmatig belast en berooft van hun vrijheid, privileges en oude gewoonterechten, over hen wil heersen als over slaven, moet zo iemand niet als een vorst, maar als een tiran beschouwd worden. De onderdanen hebben dan het recht om hem niet langer als vorst te erkennen, maar hem af te zetten en in zijn plaats een ander soeverein te kiezen om hen te beschermen. Zo moet het ook in de Nederlanden gebeuren en daarom maken wij bekend dat wij de koning van Spanje vervallen verklaren van zijn heerschappij, jurisdictie en erfelijke aanspraken op deze landen.

Zo zie je dus dat er heel verschillende visies waren op de status en macht van een koning in deze twee landen. De koning van Engeland werd gezien als een god, terwijl de koning in het toenmalige Nederland niet meer erkend en zelfs afgezet werd.

terug naar hoofdstuk 14naar maatschappelijke veranderingen in Nederland (§14.3)