§3.3 Grote verhalen en narratieven

Jacobus I was vanaf koning van Schotland en vanaf 1603 ook van Engeland. Zoals je in het boek kon lezen, zei hij dat de koningen een soortgelijke macht bezaten als God. Daarmee bedoelt hij dat koningen, evenals God, beschikken over het leven en de dood van hun onderdanen. Ze hoefden zich daarvoor aan niemand te verantwoorden, omdat ze zelf de hoogste macht bezaten. 

In Nederland werd destijds heel anders naar macht van koningen gekeken. De koning werd niet met God vergeleken en dat komt duidelijk terug in het ‘Plakkaat van Verlatinghe’ waarmee de Staten-Generaal zich in 1581 onafhankelijk verklaren van de koning van Spanje: 

‘’Het is voor iedereen duidelijk dat een koning door God aan het hoofd van zijn onderdanen is geplaatst om hen te beschermen tegen alle onrecht, leed en geweld. God heeft immers de onderdanen niet geschapen ten behoeve van de vorst, om hem in alles wat hij beveelt als slaven te dienen. Integendeel de vorst is er voor zijn onderdanen. Hij is er om rechtvaardig en billijk te regeren, te verdedigen en lief te hebben als een vader zijn kinderen. Hij zal hen met inzet van zijn leven verdedigen. Wanneer hij dat niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen hen onderdrukt, hen overmatig belast en berooft van hun vrijheid, privileges en oude gewoonterechten, over hen wil heersen als over slaven, moet zo iemand niet als een vorst, maar als een tiran beschouwd worden. Zo moet het ook in de Nederlanden gebeuren en daarom maken wij bekend dat wij de koning van Spanje vervallen verklaren van zijn heerschappij.’’

Zo zie je dus dat er heel verschillende visies waren op de status en macht van een koning in deze twee landen. De koning van Engeland werd gezien als een god, terwijl de koning in het toenmalige Nederland niet meer erkend en zelfs afgezet werd. Meer weten over koning Jacobus I? Kijk eens hier!


Terug naar hoofdstuk 3 §3.4 Armoede op verschillende niveaus